donderdag 23 februari 2017

Hocus pocus pas



Hocus pocus pas
Soms wou ik
dat ik niet was
Geen vader
Geen zoon
Geen dagvuller
voor een loon
Geen leugen
op een fiets
Wel altijd onderweg
maar uitkomend
bij niets

Hocus pocus pas
Soms wou ik
dat ik er niet was
Geen man
Geen mens
Geen lichaam
met een grens
Geen ijdele belofte
die keer op keer
te pletter loopt
op keuzes van
weleer

Dan wou ik
dat ik zitten kon
tussen twee accolades
in de tijd
Vrij van moeten
en verwachtingen
en alle vergaarde spijt

Hocus pocus pas
Soms wou ik
dat ik nooit
geworden was
wat ik nu ben
Een middelbare man
waarin ik het kind
niet meer herken.

Soms.

woensdag 8 februari 2017

Onvervuld

Ik mis ons praten zonder woorden
de illusie dat met liefde alles kan
je halfopen lippen die bekoorden
je talent mij te maken tot een man

Ik mis het gevoel thuis te komen
jouw aanvaarding van wie ik ben
ons in een zelfde bedding stromen
jouw tong veel wijzer dan mijn pen

Ik mis de belofte van jouw lichaam
die van me symbiose dromen liet
de geilheid verbonden met je naam
het zweet dat langs je halslijn liep

Ik mis al wat we hebben nagelaten
de vrijbrief die echte liefde schenkt
Ik mis ons toen we de rest vergaten
aan ons verlies raak ik nooit gewend

woensdag 1 februari 2017

Waar de wind waait (4)

Voldragen wolken, grijs en machtig
drijven tegen hun einddoel aan
over de muur
tot in het land van elders.

Man, kind en bedreigde menagerie
zien de wolken breken
zich tot de laatste druppel
uitstorten en het
bronstige blanke land
blank zetten
de fonteinen vullen
de bomen laven
de overvloed bevloeien.


De lucht hangt vol vette ganzen
en de geur van vruchtbaarheid.
Tussen hen en het paradijs
is er slechts een muur
die scheidt.

In de muur een poort
met een bord
met in glossy letters:

VER VAN HUIS

Daaronder in kleinere letters:

U bent hier niet nodig
U bent andersgodig
U bent volledig overbodig

Het gezelschap kromt de rug
slaat ogen neer en sluit het hart
voor hoop.
Het keert op zijn schreden terug
gaat in tegen
naar waar de wind waait.

Ver weg op de berg
huilt de vrouw
niet langer wolken.

Waar de wind waait (2)

De vlakte wacht.
De hitte weegt.
Het desolate landschap
galmt in de man tot vertwijfeling.
De witte wolken puffen
richting horizon. Vastberaden.
In hun zog stapt de man
zijn honger achterna.
Hij draagt herinneringen
als kinderen in zijn armen.
Beschermt ze tegen het harde zonlicht
uit angst voor verbleking.
Al het geel rondom was ooit groen.
Toen de vrouw in de bergen
geen wolken huilde.
Maar een rivier.
Voor hier.
Maar de wind waait
de herinneringen uit zijn armen.
Wijst hem terecht. Wijst hem de weg.
Halverwege de vlakte botst
de man op een bord.
Daarop zinderen verschoten letters.
ONDERWEG.
In de schaduw van het bord
zit een kind.
Dat hem niet aankijkt
Het houdt zijn hand voor
tot een vraag die zich
niet laat negeren.
Waar is mijn eten?

Waar de wind waait



Op een hoge berg zit een vrouw
met wolken in haar schoot.
Ze huilt ze zachtjes bij elkaar
en blaast ze één voor één
het zwerk in.

Geen verdriet maar overvloed
ontroering die overstroomt
vanuit de aarde onder haar.

De reikhalzende dageraad
klimt ondertussen over de kim
kietelt de slaapdronken natuur
wakker die zich opent als
een bedrogen bloem die wacht.

In het dal slaat een man
zich het stof uit de kleren
en luistert naar de honger
die briest en aan hem krabt
als een kat in het nauw.

Boven hem drijven wolken
witte hoop in blauw verlangen
naar elders. Elders dat aan
hem trekt en lokt als een
vrouwenstem in de nacht.

De man staat
in zijn eigen schaduw
staart naar zijn voeten
één voet diep in de grond
die scheurt en brokkelt
als een uitgedroogde huid

Ik moet mezelf verplanten
mompelt hij en graaft
argument na argument
de dorre aarde rond
zijn voeten weg.

Hoog op de berg waait
de wind uit veranderlijke richting.