zondag 30 oktober 2016

Notenboom

In onze wittebroodsjaren
halverwege het gazon
liet iets zich openbaren
in de zachte avondzon


Een onooglijk smalle stam
één blaadje aan een tak
Onbekend hoe hij daar kwam
maar hij stond op zijn gemak

Hij leek uit het niets gezaaid
Hij vond zichzelf een feit
Telkens hij werd weggemaaid
begon hij een nieuwe strijd

Ondergronds rechtte hij zijn rug
klaar om in vervulling te gaan
Elk voorjaar kwam hij dan terug
in de hoop er nu te mogen staan

Nooit heeft hij één noot gedragen
maar hij had er veel op zijn zang
Hij bleef voluit zijn kansen wagen
heel onze wittebroodsjaren lang

Vreemd hoe dit stukje natuur
dat ik keer op keer heb gedood
dankzij een volharding zo puur
toch in mij alsnog wortel schoot.

dinsdag 11 oktober 2016

Grootvader



Op de bank
van vermolmd hout
aanschouwt hij
de winterbedden
met geknakte prei,
de uitdroogde uienrij
al lang niet meer te redden

Op de bank
langs het tuinpad
bad hij ooit
dat het zaad zo
teder gestrooid
ontluiken zou
in tuin en vrouw.
Hij vond zijn beden
ongehoord verhoord.
 
Op de bank
werd gelachen.
Gehuild. In de armen
van vader geschuild
Woorden gewisseld.
Verzwegen. Gezwegen.
Plannen bedisseld
voor de zonneschijn
na de regen.

Achter de bank
de serre met tomaten
waar we de tijd vergaten
lezend in de najaarszon
of onze eigen
verveling maten
aan het druppelen
in de regenton
terwijl hij zoveel
lamlendigheid
niet begrijpen kon

Op de bank
van vermolmd hout
aanschouwt hij nu
de winterbedden
met geknakte prei
en wacht
op het vallen
van de duiven
de avond
het laatste gordijn
dat toe begint te schuiven
Hij wacht en verlangt
terug bij haar te kunnen zijn.