zondag 25 oktober 2020

Doekjes voor het bloeden

 Wat doekjes voor het bloeden

en een kruisje voor de nacht

Wij veilig onder haar hoede

in bedjes warm en zacht

 

Beneden zit haar man

te lezen in de krant

over wat al allemaal kan

en toestand van het land

 

Ze plooit kleren op de stoel

schept zo orde in haar hoofd

Een devoot opgeruimd gevoel

is waar zij het meest in gelooft

 

Ze laat de deur op een kier

en het licht aan in de gang

Daarmee doet ze ons plezier

ook al zijn wij nooit bang

 

In huis valt alle leven stil

en de oogjes worden klein

Ik weet nog niet wat ik wil

maar laat zij er altijd zijn

Sommigen willen niets sluiten

 Sommigen willen niets sluiten

tenzij hooguit de ogen

uit egoïsme, angst of onvermogen

en het idee dat het toch niet valt te stuiten.

 

We moeten ermee leren leven

behalve zij die eraan sterven

Onze vrijheid opnieuw verwerven

en groei weer volop alle kansen geven

 

We moeten terug kunnen mogen

Vertrouwen op ons eigen gezond verstand

Dus al die virologen mogen aan de kant

We krijgen het zelf wel omgebogen

 

Sommigen willen niets sluiten

opgesloten in ik weet niet wat precies

tot op de dag dat ook bij hen verlies

een macaber lied komt fluiten.

zaterdag 17 oktober 2020

Vrienden

 Een vriend sjokt moede over het plein

Zijn grijze haren nemen de bovenhand
In een karretje rammelen lege flessen wijn
afkomstig uit zijn nu noodlijdend restaurant.
De schouders hangen er halfstok bij
Er lijkt volop berusting in hem geslopen
Komt er niet snel een kering van het tij
dan zal hij wel schoenen gaan verkopen.
We lachen om niet te moeten huilen
En ik verlaat hem voor een vriendin
bij wie ik levenslang mag schuilen
van wie ik elke kronkel oprecht bemin
Ze luistert met haar grote grijze ogen
Naar hoe het mij dit jaar is vergaan
Hoe zwaar het verlies heeft gewogen
en in haar ooghoek bolt een traan
dan spreek ik alweer van dromen
breng gemeende lichtheid in mijn stem
Als ik later mijn vriend voorbij zie komen
weet ik, het komt goed en wuif naar hem.

Coronadroom

 Vannacht had ik een droom

Ik drukte iedereen de hand
Een gebaar zo innig schoon
en haast kinderlijk plezant
Het zei van kijk nu toch ‘ns hier
En wie hebben we weer daar
Zachte verstrengeling vol plezier
Een blij ontmoeten in gebaar
Er werd gezoend en omarmd
Afstand hadden we genoeg gehad
Al wat ons leven zo had verarmd
drukten we nu met nabijheid plat.
Maar helaas bij het ontwaken
vielen we weer bruusk uiteen
Was het weer van niet aanraken
en je hand die geef je niet te leen.

Zak vol ongemak

 Ik heb een zak vol ongemak

die hangt zwaar rond mijn hals
en daarvan ga ik uit mijn dak
Het leven is niet mals
Met een hoofd
dat goed gelooft
in het wezen van de mens
wordt mij soms een peer gestoofd
maar vaker krijg ik wat ik wens
Dus mijn hart ietwat apart
zalft meer dan het slaat
Ongemak is iets dat even tart
maar ik nooit winnen laat.

Open zijn we

 Open zijn we

en open moeten we blijven.
Zowel de deuren als de geest
Ons in ontsmette handen wrijven
en immer doorgaan onbevreesd.
Open zijn we
en open moeten we blijven.
Het zoeken naar hout nooit staken
Nu eens om nog net te blijven drijven
dan weer om nieuwe pijlen van te maken.
Open zijn we
en open moeten we blijven.
We spelen voor baken van normaal
Gieten gul kennis in opgroeiende lijven
U vraagt en wij doen het allemaal.
Open zijn we
en open moeten we blijven
Voor de toekomst die ergens wacht
na deze tragedie in vijf bedrijven.
Wij woekeren bewust met onze kracht.

Zo veel zo luttel

 Zo veel zo luttel

Zo weinig dat blijft
Geen tegengepruttel
Geen tijd die beklijft
Verhalen zo vluchtig
Geen inkt die hen vangt
Alle leven moet luchtig
Geen diepgang, bedankt
Het verstillen verstomt
Het willen verdwijnt
Geluk als nieuw vermomd
Licht dat in de ogen schijnt
Oude muziek onder de huid
Stemmen wordt geschraapt
Vergeten eenvoud wil eruit
Een draad wordt opgeraapt

zaterdag 10 oktober 2020

Het hart ter hand

 Soms neemt ze

haar hart ter hand
en hangt het als een laken
uit het raam
om te luchten
om vrijelijk te zuchten
wapperend op de wind
die altijd elke richting
nog de moeite vindt.
Dan huilt het
met de regen mee
en droomt het
van verre avonturen
overzee
waar een nieuw begin wacht
op wie de moed heeft
om los te laten wat het leven
niet langer zin geeft.
Als ze het dan
’s avonds weer binnenhaalt
zijn de geuren en kleuren
van buiten er in neergedaald
en kan het monter en fris
weer de maat aangeven
zoals een laken
dat zachtjes door wind
is strak gesteven.

Twee duiven in de avondzon

 Twee duiven

op een balkon
koerend in de avondzon.
Wat tijdloze tellen aan één stuk.
Wat voelen die?
Wat denken zij?
Waarom zitten ze
daar zij aan zij
als een cliché
van stil geluk?
Boven hen de wolken
Onder hen een mensenzee
En in dat rusteloze kolken
zitten zij genietend met hun twee.
Zij weten meer
onder die vele tinten grijs
Maar hoe ik ook probeer
ik raak niet uit hen wijs.

Verhalen vol verdriet

 Er zijn veel verhalen

verhalen vol verdriet
bij mensen om je heen
hoewel je het niet ziet.
Maar neem je even tijd
om te luisteren en te praten
dan zie je ieders strijd
om ongeluk niet toe te laten.
Toch blijken net die momenten
voorbij uiterlijk schone schijn
vaak de waardevolste en
meest verbindende te zijn.

De avond gaat nergens heen

De avond gaat nergens heen
De tijd wordt uitgezeten
Het is oefenen in alleen.
Het is in doodse stilte eten.
De avond gaat nergens heen
De muren kijken zwijgend aan
hoe het praten in gedachten
een mens gaat tegen staan.
De avond gaat nergens heen
die is voor anderen vandaag
Wat blijkt veel slechts te leen

De herfst groeit gestaag 

Vluchtige overgave

 Wolken reizen langs het raam

Ik wuif ze in gedachten uit
Ze vormen een bont amalgaam
Een karavaan zonder geluid.
Een konijn jaagt een arend na
en een dolfijn eet suikerspin
Een leeuw transformeert tot zebra
en die trekt zijn kop de kas weer in
Hele kleintjes raken even achterop
kruipen dan weer in moeders schoot
De wind haalt halsstarigen uit het slop
en blaast leven in hen met ademnood.
De zon dartelt er vrolijk tussendoor
Schenkt wit aan al dat drijvend grijs
Ik dagdroom dat ik tot hen behoor
Vluchtige overgave op een verre reis.

Van oor tot oor

 Met grote zwijgzame ogen

roep je heel zachtjes: help
Dus leg ik voorovergebogen
mijn oor tegen jouw schelp
Zo hoor ik hoe het stormt
in jouw mooie jonge hoofd
alsof de wind alles vervormt
waarin jij net zo graag gelooft
Ik hoor je dwalende vragen
Die je nooit uitspreken wil
Die zich nooit buiten wagen
maar waar ik stilletjes van ril.
Dan zwellen plots golven aan
en heerst er een zee van rust
Het razen is snel heengegaan
en weer veilig lijkt de kust
Onze oren gloeien nu rood.
Maar je ogen staan weer blij
omdat ik je een oor aanbood.
Volgende keer hoor jij zo mij