Aan
de horizon kraken duizenden schepen.
Wachten
noodgedwongen en in vertwijfeling.
Op
het gebruikelijk golven. Op vertrouwde wind.
Als
een uiteengeslagen vloot. In het wilde weg verankerd.
Zonder
ankers.
Als
geverfd op een schilderij.
Op
boot duizend-en-één heerst de nacht
De
bemanning waakt.
Met
dichtgeknepen ogen.
Vol
verlangen zich te verliezen.
In de
troostende armen van de slaap.
Eén
matroos knijpt zijn knokkels leeg aan de reling.
Hij
zoekt matroost.
Blikt
in de stuurloze sterrenhemel.
Moeder,
waarom heb je mij verlaten?
Waarom
dacht je dat het mij alleen lukken zou?
De
gladde zee onder hem spiegelt.
Geeft
verlies een gelaat.
Het
zijne.
Maar
hij is niet in staat het te zien.
Het
witte eiland aan de horizon wenkt.
Zijn
handen zoeken houvast.
In
zijn jaszakken.
Bevend
omvat hij beide stukken.
Beide
stukken gebroken hart.
Eén
stuk in elke zak.
Kloppend
in winterslaap.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten