ontdek ik plots lang vervlogen dagen
toen we nog in onze onschuld hingen
met veruit meer antwoorden dan vragen
Ze wekt wat diep in mij verborgen sliep
de onoverwinnelijkheid uit de kindertijd
waarmee ik mezelf woest te pletter liep
op de armoede van kleinburgerlijkheid
Maar met die lente in mijn neusvleugels
gun ik dat jongetje even voluit zijn plezier
ontdaan van keurslijf vier ik de teugels
en spring net als toen naakt in de rivier.
Op de oever zit nu stilzwijgend mijn zoon
die probeert dit vaderbeeld te verdringen
Voor hem zijn geuren nog doodgewoon
en geen toegangen tot jeugdherinneringen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten